De gebochelde narrenfiguur stamt uit de vijftiende eeuw. Hij was de bastaardzoon van de toenmalige pastoor van Sint-Pieter Jan Van der Phalissen.
Toon was, op voorspraak van zijn "vader", organist van de kerk, maar hij kreeg vooral bekendheid in de stad met zijn vele grappen en grollen. Zelfs Hertog Filips de Goede zou van zijn bestaan en zijn grappen hebben afgeweten.
Toen Toon het echter een keer te bont had gemaakt, werd hij door een Leuvens rechter verbannen naar Luik. Maar een tijd later arriveerde hij terug in Leuven. Omdat alle inwoners blij waren hem weer te zien na een stille en trieste periode in de stad, liet de rechter hem betijen.
Tot op zijn sterfbed bleef Paepe Thoon zichzelf trouw: hij wou onder een stenen fontein begraven worden, zodat hij nooit dorst zou hebben en hij wou rechtsopstaand begraven worden.
Als je dus aan een echte Leuvenaar vraagt waar Paepe Thoon begraven ligt, antwoordt die steevast: "nergens."